Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2621

Datum uitspraak2009-07-10
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902123/2/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluiten van 2 mei 2007 en 2 juli 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.


Uitspraak

200902123/2/H2. Datum uitspraak: 10 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2009 in zaak nr. 08/667 in het geding tussen: appellant en de raad voor rechtsbijstand Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluiten van 2 mei 2007 en 2 juli 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen. Bij besluit van 15 januari 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 februari 2009, verzonden op 16 februari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend voor het achterwege laten van een behandeling van de zaak ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De raad heeft de aanvraag bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten afgewezen omdat het inkomen van [appellant] de in artikel 34, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) gestelde grens overschrijdt en daarnaast omdat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is aangevraagd volgens de raad voortvloeit uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb. 2.2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] de hoogte van zijn door de raad vastgestelde inkomen niet heeft bestreden zodat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Wrb eraan in de weg staat dat aan hem rechtsbijstand wordt verleend. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is aangevraagd voortvloeit uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf zodat de rechtsbijstand ook op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb terecht is geweigerd. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is aangevraagd voortvloeit uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. 2.3.1. Nu [appellant] de overweging van de rechtbank dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Wrb eraan in de weg staat dat aan hem rechtsbijstand wordt verleend in hoger beroep niet heeft bestreden, kan zijn betoog niet leiden tot het ermee beoogde resultaat en faalt dat reeds om die reden. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Rop lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009